|
|
WAT IK ZAL MISSEN (kathedralen)
(langdurig en luid luiden van kerkklokken)
Ja! Hemeltjelief! Natuurlijk!
Wat?
Die ga ik nog het meeste missen! Oh god in de hemel!
Hè?
Wat scheelt er?
De kathedralen. De kathedralen!
Hè?
Wat is daarvan?
Die ga ik het meeste missen!
Wat?
Wie?
De kathedralen! Onze machtige, krachtige kathedralen!
Wat is daarvan?
(klokgelui valt stil)
Ik ga ze zo missen.
Hè?
Onze kathedralen! Die ga ik nog het meeste missen
Oh.
In je bed liggen? Op zondagmorgen? Lekker onder de wol, uit Kasjmir of zo? Een hoofdkussen vol dons, uit een of ander Noordelijk fjord? Lakens van zijde uit het Allerverste Oosten? Je ligt te wachten, te wáchten
Waar blijven ze? En dan opeens, toch nog onverwacht, beginnen ze te luiden, te luiden
? Je bent blij dat je neerligt, zo overweldigend kunnen onze kathedralen luiden. Heeft er ook maar iets in de mensengeschiedenis bestaan dat onze kathedralen naar de kroon kan steken, wanneer die luiden op een zondagmorgen in de lente? Als je de eerste viooltjes kunt ruiken tot in je bed? Als je de wild geworden vinken af en aan hoort vliegen naar hun nesten van lichtgroen gras en verse kruiden? Hemeltjelief! Hoe onze kathedralen dan kunnen luiden! Alsof er
Alsof er een hele grote poort opengaat, ergens, je weet niet waar! Een grote geheime poort, van goud! Ze draait langzaam open, die zware poort van goud, ze zwaait helemaal open, en de wereld doet zijn intrede. Te paard! Een nieuwe wereld! Hij galoppeert naar binnen met zijn strijdersblik! Een andere, betere wereld dient zich aan! Rechtvaardig, strijdlustig, als een bevrijder, over een pad van rozenbladen! Zo kunnen onze kathedralen luiden in de lente! (weent)
Nou
Wat?
Hè?
Als het op kathedralen aankomt?
Ja! De kathedralen! Onze kathedralen!
Ik prefereer de winters. De winters van mijn jeugd
Je had geen centrale verwarming, toen. Je had niets. En dat was goed. We zijn dat verleerd. Dat het goed kan zijn om niets te hebben. We zijn dat kwijt, dat heerlijke niets van ons. En in ruil voor wat? Het echte niets. Kijk om je heen. Het wordt er niet beter op. Maar toentertijd? Hemeltjelief. Elke ochtend ijsbloemen op je ruiten. Het glas water naast je bevroren op het nachtkastje. Bij grootvader met het kunstgebit er nog in.
Nou, die had dan helemáál niks meer.
Hij had kathedralen! Onze kathedralen!
Ja, ja, ja daar kom ik nog op, op jouw kathedralen
Je ligt te loeren naar de ijsbloemen op je raam? En je hoort buiten de sneeuw kraken? Onder de voetzolen van kwezels die per se naar de hoogmis willen gaan?
Je hoort hun sleeën knerpen, en je hoort de gedempte hoefslag van de knollen die ze voorttrekken? Je hoort belletjes rinkelen en je hoort kinderen joelen? Maar jij, jij ligt helemaal opgerold, onder de wol
Uit Kasjmir?
Nee.
Chili?
Maar nee! Wol van schapen die nog hebben geleefd aan de andere kant van je bloedeigen dorp! Echte wol. Je had niet veel toen, maar je had echte wol. En daar lig jij onder. Lekker warm. Een vrije dag, een zondag, niks te doen, niks te moeten. Het heerlijke niks! Het kostelijke niks! Toch lig je te vloeken! Want je moet pissen! Je moet echt heel hard pissen! Je blaas staat op springen! Maar je vertikt het om op te staan want het is pokkenkoud, buiten je vesting van echte wol en eendendons en de geur van je eigen scheten. Dat is wat de Eskimo's zeggen, wist je dat? 'Iedereen houdt van de geur van zijn eigen scheten'
(lacht) Zij kunnen het weten.
(idem) Reken maar.
(idem) Nou! Eskimo's?
(idem) Met al die levertraan?
(idem) Ja! Levertraan! Daar zeg je wat! En gebakken lever met gesnipperde uien! Nou! Zo lig je daar, in het parfum van je eigen scheten! In het heerlijke niks van je jeugd! En je vertikt het! Je knijpt je onbehaarde dijen samen! Je wilt niet! Je ligt lekker! Je vreest dat je achterwerk vast zal vriezen aan het email van je nachtemmer! En er is op je verdieping geen wc! Er is zelfs geen wc in je huis! Dat had je niet, vroeger! Vroeger had je niets!
Kathedralen! We hadden kathedralen!
Jà, daar kom ik nog op! Met veel geluk had je per gezin één wc-tje! Eéntje! Buiten! Op een stuk braakland dat door moest gaan voor de tuin! Daar stond je wc! Niks had je vroeger, nog geen wc in je eigen huis! Je had niks!
We hadden
Jà! Daar kom ik nog op! Je had één wc, in de zogenaamde tuin, en die diende meestal ook voor vijf andere gezinnen! Ging je eens naar de wc?, het laatste nippertje? Stond er een hele rij voor jou te wachten! De buren hadden weer eens diarree! Kom mij niets wijsmaken over vroeger! Ik weet er alles van! Ik was zelf bij! Je lag te vloeken onder die wol, échte wol, onze wol, je moest heel hard pissen en je dacht: ik blijf godverdomme liggen! Dat is mijn recht! Ik vertik het! Ik ga liever dood! (gaat staan in volle opwinding) Maar toen kwamen ze! Toen kwamen ze!
De kathedralen?
Maar nee! De geuren! Die geuren!
Nog meer scheten?
Maar nee! Die onvergetelijke geuren van buitenáf! Onze overbuur, een bakker, haalde zijn oven leeg alles wat hij straks hoopte te verkopen aan de kwezels, na de hoogmis! Kraakvers! Knispervers! Onze hele straat liep onder van de meest bedwelmende geuren! We hadden niet veel vroeger, maar we hádden me daar een stel bedwelmende geuren? Tjonge, jonge
Kaneel, gebakken krenten, verse kadetjes, kruidenkoek! Echte geuren! De hele wijk liep ervan onder! Ik lag te watertanden in mijn bed, onder de wol, echte wol, onze wol, en ik dacht 'verrek', en ik gooide mijn dek opzij! Ik voelde niet eens de kou, zo bedwelmend waren die geuren van de overkant! Ik schoot mijn onderbroek aan en ik strompelde de trap af en naar buiten, hinkend van de pijn in mijn blaas! Maar ik ging niet pissen! Nee! Nee-ee! Ik ging naar onze bakker! Een echte bakker! Van brood dat hij nog zelf uit de oven haalde, van deeg met eigen hand gekneed, koffiekoeken door hemzelf nog stuk voor stuk in de vorm van een acht gedraaid, of een strik, en met een schilderskwast bestreken met het geel van eieren, een echte bakker! Naar hem liep ik, hinkend over straat, terwijl opeens de kathedraal begon te luiden!
De kathedralen! Onze hemelse kathedralen!
Ja! Ja! En de bakker gaf mij een stuk verse kruidenboek, zomaar, uit goede nabuurschap, en ik kan je verzekeren: terwijl onze kathedraal bleef luiden? En terwijl ik dat stuk gratis verse kruidenkoek in mijn mond propte? En terwijl ik, blootsvoets in de bittere kou, tegen een blinde muur dan eindelijk toch begon te pissen dat het klaterde? Kreunend en kauwend stond te pissen, met mijn jongeheer deugdelijk wegend in mijn rechterhand? Terwijl er wasem opsteeg aan mijn naakte voeten, terwijl de geuren van smeltende sneeuw en van vers brood en gebakken krenten zich mengden met de geur van mijn ochtendurine mijn jeugd, mijn kracht, mijn hoop, mijn alles, àlles in die ene klaterende urinegeur vervat, en in het geruststellende gewicht van mijn ochtendlijke jongeheer? Ik kan je verzekeren: dat was genot! We hadden niet veel vroeger, we hadden niets, maar we hadden GENOT!
Kom daar vandaag de dag maar eens om, om genot!
Copyright © Tom Lanoye, 2007
Copyright © Bon-A-Tirer, pour la diffusion en ligne
|